door: Bram Esser   datum: 06-05-2008

Strijd tegen het Eindbeeld

Minister Vogelaar, die zich ondermeer bezig houdt met integratie en volkshuisvesting, heeft een veertigtal probleemwijken aangewezen. Veel van deze wijken worden momenteel flink onder handen genomen. Op chirurgische wijze worden hele stukken uit de stad gesneden om daar nieuwbouw voor in de plaats te zetten. Ondanks de bedrijvigheid en de schijn van doortastendheid kunnen we vraagtekens zetten bij de methodiek en de invulling van deze aanpak. Ook in de Haagse wijk Transvaal slingert de sloopkogel er lustig op los, maar hier is tegelijkertijd iets anders aan de hand. Hieronder volgt het verslag van de tweede workshop van het Laboratorium voor de Tussentijd, waarin gezocht wordt naar nieuwe concepten voor een wijk in transitie - op weg naar een meer onderzoekende en duurzame stedenbouw.

Volgens de jaarlijkse quality of life lijst van het Britse consultancy bureau Mercer bieden de steden Zurich en Geneve in 2007, net als voorgaande jaren, de hoogste kwaliteit van leven. New York bungelt op deze lijst ergens rond de vijftig. De definitie voor kwaliteit van leven is natuurlijk afhankelijk van een aantal parameters waaronder veiligheid en de aanwezigheid van voorzieningen zoals scholen. Die parameters hebben niet hetzelfde soortelijk gewicht. Veiligheid telt bijvoorbeeld zwaarder dan de hoeveelheid restaurants per vierkante meter. De vraag dringt zich al snel op: Voor wie is deze lijst precies bedoeld en wat heb je eraan? De lijst wordt met name gebruikt door het internationale bedrijfsleven om te bepalen of werknemers al dan niet een ‘zware landen toelage’ verdienen (hardship allowance). Dergelijke lijsten bieden met andere woorden een houvast voor beleid, ze gelden als ‘wetenschappelijk’ bewijs en referentiekader voor beslissingen.

Toen Haussmann rond 1850 zijn boulevards door Parijs trok, deed hij dat ook om de kwaliteit van leven te verbeteren. Zo wilde hij zorgen voor meer veiligheid op straat en wilde hij sociale en medische problemen aanpakken door een betere circulatie van verkeer en meer licht en lucht in de stad te brengen. Bij iedere wijk die hij tegen de vlakte sloeg kon hij dus altijd verwijzen naar deze bijna onaantastbare idealen. Wie kon daar tegen zijn? En dus kreeg Haussmann de vrije hand. Het bestaande sociale weefsel werd aan flarden gescheurd en er kwam iets nieuws voor in de plaats: de moderne stad. Een uitvinding waar achteraf vaak de loftrompet over is geblazen en waarvan wordt gezegd dat de ‘offers’ de moeite waard waren. Onder de veelzeggende vlag van creative destruction begon de moderne stedenbouw aan zijn onstuitbare opmars door de twintigste eeuw.

 

Ondertussen in Transvaal

Toen in 1938 de Haagse Markt van de Prinsengracht naar de nieuwbouwwijken Transvaal en de Schilderwijk werd verhuisd, een typisch voorbeeld van moderne stadsplanning, liepen de marktkooplui met doodskisten door de straat. Het zou hun dood worden. Maar de markt is er nog steeds en bovendien onverdeeld populair onder de bevolking die bestaat uit meer dan negentig nationaliteiten. Op dit moment bevindt Transvaal zich in de grootste transformatiefase sinds de bouw van de wijk tussen 1900 en 1935. Geen kleine stapjes, maar grote gebaren. Haussmann staat nog steeds model voor hedendaagse stedenbouwkundigen. Wijkvernieuwingen hebben ook een bepaalde schaal nodig willen ze economisch rendabel zijn. De stedenbouwkundige ingrepen moeten zichzelf ten slotte wel terugverdienen en al tijdens de bouw of zelfs ervoor wordt begonnen met de verkoop van woningen. Bij tegenvallende verkoop moeten de plannen meestal aangepast en herijkt worden.

Van een woningcontingent van 6000 worden in Transvaal 3000 woningen afgebroken, daar komen 1600 nieuwe woningen voor in de plaats, waarvan 70 procent koop en 30 procent huur. Met als doel, volgens een medewerker van woningbouwcorporatie Staedion, om de negatieve eenzijdigheid in de wijk te doorbreken. Ook hij heeft een definitie voor de hoogste kwaliteit van leven in de wijk. Eén van de parameters die Staedion hanteert is diversiteit in het woningaanbod, waardoor jongeren de kans krijgen een huis te kopen. Het is van belang dat jongeren die kans krijgen, want een eigen huis verhoogt ook het verantwoordelijkheidsgevoel voor de wijk als geheel. Een soort sociale controle die uiteindelijk van levensbelang is voor het functioneren van de stad.

 

De deelnemers aan de tweede workshop van het Laboratorium voor de Tussentijd zien vooral een probleem in het gefixeerde eindbeeld van de lineaire stedenbouw dat van buitenaf op een bestaande situatie wordt geprojecteerd en waaraan op bijna stoïcijnse wijze wordt vastgeklampt zonder dat er wordt gekeken naar datgene wat er al is. Wie wonen er? Wat zijn de bijzondere eigenschappen in de wijk en hoe kunnen we die bij de nieuwe situatie versterkt inzetten? In plaats van deze vragen te stellen en meer onderzoek te doen, wordt er voor een ‘standaard model’ gekozen. Ook wordt de situatie eerst vijftien jaar lang dramatisch verslechterd, sloopwijken hebben een zo mogelijk nog slechtere naam dan probleemwijken. “Wat je ziet met die dichtgetimmerde huizen is dat een straat eigenlijk doodbloedt.” En dat heeft maar weinig met creative destruction te maken. Tot nu toe wordt de periode tussen sloop en nieuwbouw, die zoals gezegd jaren kan duren, als een noodzakelijk kwaad gezien om uiteindelijk tot een betere, schonere en sociaal evenwichtige wijk te komen. Iets dat vaak toch weer op een teleurstelling uitloopt. “In de openbare ruimte zie ik van dat gemeentegroen wat nooit kapot gaat en dat een verzamelbak is van allerlei soorten afval.”

Er bestaat een maatschappelijke onvrede over de tussentijdse situatie, maar ook over het gefixeerde eindbeeld. Steeds meer bestuurders en beleidsmakers beginnen te erkennen dat de 'haussmanniaanse aanpak' niet ideaal is. En ook in Transvaal worden de plannen nu heroverwogen. Het Laboratorium voor de Tussentijd beweegt zich als sleutelfiguur tussen politiek en corporaties enerzijds en kunstenaars, architecten, sociologen, planologen, stedenbouwkundigen en filosofen anderzijds. Zij zoeken naar parameters voor de kwaliteit van leven die specifiek horen bij een wijk als Transvaal. Wat zijn met andere woorden de potenties die de wijk reeds in zich draagt, die zouden kunnen zorgen voor een andere manier van transformeren en daarmee leiden tot een zorgvuldiger gecomponeerd eindbeeld - maar ook een andere tussentijd?

 

Voor wie doe je het?

Telkens weer kwam de vraag naar voren: “voor wie doen we dit?”. De betrokken kunstenaars en architecten beschikken inmiddels over voldoende ervaring om te weten dat ‘geëngageerde kunstprojecten’ gemakkelijk kunnen vervallen tot een vorm van self entertainment, waarbij de wijk als het ware een speeltuin wordt voor kunstenaars en artistiekelingen zonder dat de bewoners daar een boodschap aan hebben. Omgekeerd gebeurt het niet zelden dat een gemeentebestuur of woningbouwcorporatie zodra ze het zelf niet meer weten ‘een blik kunstenaars’ opentrekt. Want dat past precies in het plaatje van de creatieve stad*. Om te voorkomen dat kunst wordt misbruikt als stopverf van de samenleving moet dus constant de vraag gesteld worden, voor wie dit allemaal bedacht en gedaan wordt.

De deelnemers komen tot de consensus dat zij eigenlijk een vorm van social engineering op micro niveau moeten plegen. Momenteel wordt het deel van de wijk dat voorafgaand aan de sloop leegloopt, voornamelijk gebruikt door junks en daklozen. Terwijl het juist nu van belang is om de openbare ruimte een dusdanige impuls te geven dat het aantrekkelijk wordt voor een breder publiek. Het merendeel van de bewoners en oudbewoners laat zich door de geplaatste hekken afschrikken. “Voor de mensen die er gewoond hebben kan de sloop erg pijnlijk zijn, die keren niet graag terug, voor de nieuwkomers is het vaak een puinhoop en voor de omwonenden veroorzaakt het sloopgebied overlast. Dus waarom denk je dat mensen er ook maar op enige wijze in geïnteresseerd zijn om daar iets te ondernemen?”

Het is dus sterk de vraag hoe je deze tijdelijk ‘stilgezette ruimte’ weer in beweging kan brengen, zodanig dat daar concepten uit voortkomen die ook invloed kunnen uitoefenen op de toekomstige situatie van de wijk. Dus niet van het type ‘leuke maar tijdelijke’ evenementen.

Toch is de impasse die spreekt uit de vraag 'wat moet je met deze ruimte?' tegelijkertijd de kracht van de tussentijd, want dit is het enige moment waarop nog niets vast staat. De sloop- en leegstandsfase is de leemte in het bestemmingsplan, die potentieel ruimte biedt om dat bestemmingsplan aan te vullen met andere parameters voor de kwaliteit van leven. “In Transvaal hangt eigenlijk een heel on-Nederlandse sfeer, het is er heel levendig en mensen gaan niet alleen naar de kapper om hun haar te laten knippen, maar ook voor de gezelligheid.” Een aantal deelnemers van het laboratorium waren het er al snel over eens dat je vooral ondernemers moet stimuleren iets te doen in de tussenruimte. Juist de ondernemers maken de wijk, daar waar het economisch goed gaat zie je ook een significante verbetering.

 

Claim de toekomst

Het gaat er niet om eenmalige evenementen te organiseren, een statement te maken en weer te vertrekken, maar om je als architect, creatief ondernemer of kunstenaar langdurig te verbinden aan processen die aanwezig zijn in de wijk. Projecten moeten zich dus juist op een slimme manier aanpassen aan de tijdelijkheid en de insteek hebben om lang in de wijk aanwezig te zijn. “Op die manier creëer je veel meer betrokkenheid en draagvlak bij bewoners en claim je de toekomst.”

Het Hotel Transvaal*-*****, verblijf in de tussentijd is een goed voorbeeld van een initiatief dat zowel tijdelijkheid als duurzaamheid in zich draagt. Het hotel is gevestigd in slooppanden en beweegt met de sloophamer mee en speelt daarmee in op de tijdelijkheid van de specifieke locaties, maar wortelt zich tegelijkertijd door gebruik te maken van de bestaande voorzieningen in de wijk. Het hotel bouwt en sociaal netwerk op dat een parallel bestaan leidt, naast de oude structuren die juist uiteen vallen door afbraak en wegtrekkende bewoners.

 

Stimuleer ondernemerschap

De semi-permanente status is van belang om plannen te ontdoen van hun vrijblijvendheid en het ambitieniveau kenbaar te maken. Daarom focussen twee van de vier plannen die tijdens de tweede workshop van het Laboratorium ontstonden, zich op (potentiële) beginnende ondernemers. Zij vormen de ruggengraat van de wijk en representeren duurzaamheid. Een goeie keus als je sociaal geografische onderzoeksbureaus mag geloven: “Als je de term krachtwijk serieus neemt, mag je de ondernemers niet missen”, stelt sociaal geograaf Nathan Rozema in NRC Handelsblad op 3 januari 2008. Hij voegt hier aan toe dat Transvaal de enige wijk is, van de lijst van veertig probleemwijken, waar serieus plannen zijn gemaakt voor de ondernemers. Het is dan ook de vraag wat een groep kunstenaars en architecten hier nog aan toe kunnen voegen. “Wat je eigenlijk moet doen is van de tussentijd een kweekvijver maken voor potentiële kwaliteit. Een soort springplank voor de toekomst. De ongedefinieerde rommelige periode zou je kunnen gebruiken om mensen iets te laten beginnen zonder dat ze direct aan allerlei voorwaarden van de belastingdienst en andere overheden hoeven te voldoen. Gebruik de tussentijd om de regels te laten vieren en trek ze pas weer aan op het moment dat die mensen een echte winkelruimte gaan betrekken en de tussenperiode voorbij is.”

Met andere woorden: ondernemers kunnen alvast beginnen in de slooppanden en daar een klantenkring opbouwen die ze in de nieuwe situatie, waar ze wel aan alle verplichtingen moeten voldoen, als solide basis kunnen meenemen. In deze context werd er zelfs over microkredieten gesproken, om jonge, opgeleide allochtonen een kickstart te geven bij het oprichten van hun eigen onderneming. Om de restruimte in de sloopperiode te ontsluiten is het van belang dat mensen die plek als een mogelijkheid gaan beschouwen in plaats van als iets dat ze niks aangaat. Dit heeft ook te maken met een gevoel voor status dat onder de Transvaalse bevolking een belangrijk punt is. Dit is te zien aan het belang dat gehecht wordt aan dure auto’s. Het in gebruik nemen van afgeschreven slooppanden is dan ook niet iets dat als vanzelfsprekend wordt gezien. “Er zou dus een mentaliteitsverandering ten aanzien van die ruimte moeten worden bewerkstelligt. Maar er is ook een kader nodig om de wijkbewoners op de gedachte te brengen dat er van alles mogelijk is met de tijdelijke leegstand.”

 

Duurzaam slopen

Een van de methodes die werd aangedragen is een verdieping van het bestaande concept ‘duurzaam slopen’ dat nu al wordt toegepast in de bouwsector. Het is een vorm van afvalscheiding waarbij het gebouw eerst met de hand wordt gestript van losse materialen alvorens de bulldozer er tegenaan gaat. Op die manier komen er materialen vrij die kunnen worden hergebruikt. Volgens de laboranten zou duurzaam slopen ook iets anders kunnen betekenen. Bijvoorbeeld het gedeeltelijk slopen van een bouwblok zodat er een tijdelijke arena ontstaat. Hier kan dan met name in de weekenden en tijdens de bouwvak van alles geprogrammeerd worden. Ook zou het slopen een sculpturale kwaliteit kunnen geven aan de doodse dichtgetimmerde panden. "Een weg die er in de toekomst gaat komen willen wij alvast aanbrengen als een soort litteken die door de wijk loopt waarmee de toekomstige structuur al zichtbaar wordt gemaakt, maar dit laat ook het drama van de sloop zien. Een slaapkamer is plotseling buitenruimte geworden. Je ziet het behang en het stopcontact zitten. Daarmee zet je de sloop in om een soort sculpturale kwaliteit aan die huizen te geven."

Maar terwijl het idee van de arena in het licht van de vraag "voor wie doe je dit?" als ‘nuttig’ werd bestempeld, leek het plan om een toekomstig aan te leggen laan invoelbaar te maken in het heden, door het maken van een doorbraak door de sloopwoningen, deze test volgens critici niet te doorstaan. Volgens de ‘laboranten’ was dat ook niet de bedoeling: “Het gaat niet zozeer om de individuele plannen, maar om het bewerkstelligen van een structuur waarin ‘dit soort’ plannen gerealiseerd kunnen worden. We hebben meerdere plannen bedacht om te kijken waar de uitvoeringsproblemen zich voordoen.”

 

Hangende moestuinen

Obstakels voor het realiseren van veel plannen zijn er genoeg, zo weten de deelnemers ook uit hun eigen praktijk. Bijvoorbeeld bij het idee om hangende moestuinen aan te leggen. Of groenten in de wijk te verbouwen op braakliggend terrein en aansluitend weer te verkopen op de markt. Tuinieren als sociale ontmoetingsplek is een diep gevoelde noodzaak die al eerder in Transvaal heeft geleid tot vergelijkbare projecten. Toch hebben deze projecten niet kunnen bijdragen aan een blijvende kwaliteitsverbetering van de wijk. Het voorgestelde project van de hangende tuinen werd dan ook als te ambitieus gezien omdat het tot stand brengen ervan een enorme tijdsinvestering vergt die nou juist voor de tussentijd in de Nederlandse stadsvernieuwing niet zo zinvol is. Bovendien leidt het toepassen van allerlei extreem ingewikkelde tuinder technieken juist weer tot een nieuwe vorm van utopische projectie die niet uit de wijk zelf voortkomt.

 

Ambassade voor de Tussentijd

Andere voor de hand liggende problemen bij het realiseren van projecten betreft het krijgen van vergunningen en de ondoorzichtigheid van regels. Het lijkt vrijwel onmogelijk te zijn om zowel de brandweer als de gemeente en de corporatie tegelijk om de tafel te krijgen. Zo ontstond het idee voor een Ambassade van de Tussentijd: “De ambassadeur van de Tussentijd, iemand met gedegen juridische kennis, vertegenwoordigd een tijdelijk land, hij zorgt ervoor dat je alle benodigde papieren bij 1 loket kan afhalen." Zo wordt de ambassadeur een sleutelfiguur binnen de wijk in Transitie. Hij geeft aan welke plekken wanneer vrij komen en voor hoe lang. Naast de praktische plannen waren er ook conceptuele bespiegelingen die goed helder maakten welke positie het laboratorium inneemt ten opzichte van de lineaire stedenbouw,waarin het thema veiligheid wederom een sleutelbegrip is. Er is in de hele samenleving zoals Ibo Buruma stelt, sprake van een afnemende tragische berusting. We accepteren geweld niet meer en eisen honderd procent veiligheid op straat. En dat bestaat helemaal niet, het is een verkeerde manier om naar de samenleving te kijken en schept ook verkeerde verwachtingen bij de burger. Uit pure onmacht worden er dan veiligheidscamera’s opgehangen om een gevoel van veiligheid op te wekken, maar dat is een vorm van symptoom bestrijding en helpt niet echt de wijk leefbaarder te maken. "Een veiligheidscamera is eigenlijk een manier om de andere kant op te kijken." Het representeert een bepaalde manier van omgang met restruimte, die haaks staat op wat het laboratorium wil. Om er juridisch controle over braakland te kunnen behouden moet er bijvoorbeeld een hek omheengezet worden. Als een bepaald gebied helder is afgeschermd en iemand gaat toch binnen, dan is de gemeente niet langer aansprakelijk voor eventuele ongelukken. Dit laat zien dat er een stroom is die lijnrecht staat op de ondernemingsdrift van kunstenaars en ondernemers. Het is met andere woorden nog niet zo eenvoudig om van onderaf aan het ‘systeem’ te sleutelen. Des te meer onderstreept dit dus de noodzaak van een ambassadeur die opkomt voor de ‘rechten’ van deze stadspioniers die een faseringskaart klaar heeft liggen en de vergunningen kan afgeven.

 

Een nieuwe vorm van stedenbouw

De activiteiten van het Laboratorium voor de Tussentijd staan niet op zichzelf. Het nadenken over de betekenis van de tussentijd voor het utopische eindbeeld van de stad, past in een veel breder gevoelde maatschappelijk noodzaak voor een andere benaderingswijze van stedenbouw en de gebouwde omgeving. In 2001 opereerde de stichting WIMBY! op een vergelijkbare wijze in Hoogvliet, een satellietstad van Rotterdam. In plaats van te grijpen naar het geijkte middel om wijkverloedering tegen te gaan - eigentijdse woningbouw - maakt WIMBY! eerst een analyse van de behoeftes en leefstijlen in de wijk. Op basis daarvan zijn een aantal projecten gerealiseerd die varieerden van experimentele gebouwen, kleinschalige projecten tot samenwerkingsverbanden op het gebied van architectuur, stedenbouw, onderwijs, beeldende kunst en sociaal culturele projecten.

Ook buiten Nederland zijn tal van voorbeelden waarbij deze benadering van onderop opgang doet. Met name in Berlijn, lange tijd de grootste bouwput van Europa, heeft deze benaderingswijze veel succes. Veel in onbruik geraakte industriegebieden uit de negentiende eeuw, dichtgegroeide en niet gebruikte open plekken, met een geschiedenis die nog tot de tweede wereldoorlog terug gaat, en de lege stroken land langs de Berlijnse muur, lagen vaak jaren als holle betekenisloze ruimtes middenin de stad. Eén van de pioniers die er in het Berlijn na de Wende voor zorgden dat deze plekken en het gebruik daarvan in kaart werden gebracht is Klaus Overmeyer (studio Urban Catalyst) die in het kader van de tweede workshop van het Laboratorium voor de Tussentijd een lezing gaf in Stroom Den Haag. Ook hij bekritiseert de lineaire aanpak van stedenbouw, die hij zich voorstelt als een Golden Gate Bridge die een enorme tijdsspanne moet overbruggen van sloop tot nieuwbouw. "In die periode kan zo ontzettend veel mis gaan, van financiers die zich terugtrekken tot het niet kunnen verkopen van de huizen, dat die brug onherroepelijk instort."

Hij stelt dus een meer stapsgewijze onderzoekende stedenbouw voor waarbij urban space pioneers, een belangrijke rol kunnen spelen bij het heroveren en ontsluiten van deze tussenruimtes. De stedelingen die geïnteresseerd zijn in deze stads niches zijn niet alleen maar idealisten en maatschappij verbeteraars maar heel vaak ook ondernemers die iets willen. Ze hanteren, wat Overmeyer noemt, de brillentactiek: "Om op een andere manier naar de stad en dit soort tussenruimtes te kijken, moet je een andere bril opzetten, dan zie je ineens allerlei mogelijkheden voor het experiment. Experimenten kunnen belangrijke kwaliteiten opleveren voor stedelijke ruimte op de lange termijn." Alleen een andere bril opzetten is vaak niet genoeg. Je hebt ook sleutelfiguren nodig met intensieve netwerken op de juiste plekken. Die komen zowel uit non-commerciële organisaties als uit de commerciële wereld. De urban pioneer ‘beweging’ is niet gericht tegen de bestaande orde, zoals de krakerbeweging dat was maar sluit deals met de bestuurlijke laag van de stad en het bedrijfsleven om nieuwe projecten van de grond te krijgen.

 

Chris Keulemans die na Overmeyers lezing met hem in gesprek ging vroeg of deze benaderingswijze niet voortkomt uit een soort verlangen naar een onbevangen verleden waar het leven spontaner en ongecompliceerder was. Een verlangen dus naar een tijd waarin de stad nog niet was dichtgetimmerd met panische risicobeperkingen. Het soort verlangen dat spreekt uit de hangende tuinen voor Transvaal. Overmeyer geeft toe dat de beweging niet per se nieuw is en zeker aansluit bij eerdere bewegingen. “Maar ik denk wel dat er in de maatschappij behoeftes bestaan om buiten het standaard model van de consumptiemaatschappij activiteiten te ontplooien. Dus niet alleen de standaard tijdverdeling van werk, rijtjeshuis, boodschappen doen in de supermarkt en dan eventueel ter ontspanning een pretpark of een subtropisch zwemparadijs bezoeken. Mensen hebben de behoefte om zelf dingen uit te proberen en een eigen consumptiepatroon op te bouwen en daardoor ook verschillende soorten publiek te ontmoeten. We praten dan ook niet meer in termen van een massapubliek maar over deelpublieken van verschillende milieus waar je tijdelijk deel vanuit kan maken. Het is een puzzel tussen branding, supermarkt en nieuw gebruik van ruimte.”

 

Betekent dit het einde van de stedenbouw van de grote gebaren? Dat zal ongetwijfeld niet het geval zijn, maar er is een groot verschil met het tijdperk Haussmann. Terwijl deze met zijn boulevards de stedelijk massa’s uitvond, is die massa tegenwoordig gedifferentieerd en niet langer eenduidig te benoemen. Er lijkt een nieuw soort mondigheid te ontstaan waarbij stedelingen zich sneller beseffen dat het om hun stad gaat en niet om de stad van het stadsbestuur en de projectontwikkelaars. Bovendien is er van de bestuurderskant een groeiend besef dat kunstenaars en cultureel ondernemers als geen ander in staat zijn om lege ruimtes opnieuw op te laden met betekenis en deze plekken zo weer actief deel uit te laten maken van de stad.

 

 

* Richard Florida schreef in 2002 het boek The Creative Class waarin hij de creatieve klasse aanwees als belangrijkste motor voor economische groei. Hij kreeg wereldwijd navolging en ook Nederlandse steden begonnen met het inrichten van zogenaamde creatieve broedplaatsen.