door: Catja Edens   datum: 05-01-2010

Het kapitaal van de plek, stedelijke transformatie in de tussentijd

Stedelijke transformaties krijgen een steeds grootschaliger karakter waarbij wijken vaak een jarenlange periode van sloop en nieuwbouw moeten doormaken. Hoewel dit een zware wissel trekt op de identiteit en functioneren van de wijk, wordt het gezien als een onvermijdelijk gegeven waar de betrokkenen ‘even’ doorheen moeten. De wijze waarop een wijk deze ‘tussentijd’ doorkomt is echter van grote betekenis voor de toekomst. 15 oktober 2009 organiseerde Mobiel projectbureau OpTrek (Sabrina Lindemann) samen met Studio Iris Schutten en uitgeverij Trancity een studiedag over manieren waarop de tussentijd kan worden ingezet voor stedelijke vernieuwing. Begin 2010 verscheen bovendien het boek Stedelijke Transformatie in de Tussentijd (SUN/Trancity) met concepten, ideen en theorien rond het fenomeen van de tussentijd.

Als gevolg van de financiële crisis, hebben veel stedelijke transformaties tegenwoordig een langere looptijd. Dit betekent eveneens dat de periode van sloop en leegstand, waarin het onderhoud aan gebouwen en openbare ruimtes tot een minimum wordt teruggeschroefd, langer duurt. Het gevaar dat de overgebleven bewoners en ondernemers uit de wijk wegtrekken en sociale structuren en voorzieningenstelsels uiteenvallen, neemt daardoor toe. Als dit soort stedelijke transformaties na tien of vijftien jaar dan uiteindelijk worden voltooid, zijn sociale verbanden vaak verloren en blijkt de band met de geschiedenis doorgesneden. Dan moet weer bij nul worden begonnen. Het werken met de tussentijd biedt echter alternatieven.

 

Sinds 2002 is Mobiel projectbureau OpTrek gevestigd in de multi-etnische wijk Transvaal in Den Haag waar in het kader van herstructurering 3000 (sociale huur)woningen worden gesloopt en 1700 nieuwe (koop)woningen worden gebouwd in een periode van circa vijftien jaar. OpTrek organiseert er tijdelijke kunstprojecten om zo de rol van kunst in het stedelijk transformatieproces te kunnen onderzoeken. Met allerlei activiteiten wil het bureau een bijdrage leveren aan de discussie over de toekomstige ontwikkeling van stedelijke ruimte en de vraag of kunstenaars daarbij een positie kunnen innemen. OpTrek beschouwt zichzelf als een ‘getuige’ die de lokale situatie in de wijk Transvaal reflecteert en in een bredere context plaatst.

Op uitnodiging van OpTrek ontwikkelden de ontwerpers Duzan Doepels en Jan Konings het idee voor Hotel Transvaal. Sinds de zomer 2006 heeft OpTrek (Sabrina Lindemann) dit idee verder ontwikkeld tot een concept wat nu bekend staat als Hotel Transvaal, dat in 2007 zijn deuren opende voor publiek. Dit grootste hotel van de wereld lag verspreid over de hele wijk Transvaal. Het had gastenkamers in leegstaande panden, ingericht door kunstenaars en een lokale ondernemer, terwijl bestaande voorzieningen in de wijk werden ingezet voor service en verzorging van de gasten. Om de weg te kunnen vinden naar bijvoorbeeld de Turkse bakker, de kapper of het internetcafé ontvingen gasten van Hotel Transvaal bij aankomst een plattegrond van de wijk.

Hotel Transvaal vulde op slimme wijze het vacuüm dat met de grootschalige stedelijke transformatie was ontstaan en maakte gebruik van de specifieke mogelijkheden van de tussentijd. Doordat ruimtes in leegstaande panden werden ingezet om gasten te ontvangen en met bestaande voorzieningen voor service en verzorging van de gasten werd gezorgd, kreeg de totale wijk de status van hotel met de bewoners als vanzelfsprekende gastheren en -vrouwen. Het bood de minimaal onderhouden wijk met haar braakliggende terreinen en dichtgeplankte gebouwen, een nieuwe status en een nieuw zelfbewustzijn.

Met Hotel Transvaal was OpTrek erin geslaagd om zowel de bewoners als de gasten van Transvaal op andere manieren naar de wijk te laten kijken. Het project had nieuwe mogelijkheden blootgelegd en inspireerde tot nieuwe ideeën over de stad, de buurt en identiteiten. Het had de wijk Transvaal een impuls gegeven, maar ook de omgang met wijken in transformatie in het algemeen. Dit alles inspireerde om verder te gaan en meer ideeën en voorstellen voor de tussentijd te ontwikkelen.

Samen met Architectuurstudio Iris Schutten nam OpTrek (Sabrina Lindemann) het initiatief voor het Laboratorium voor de Tussentijd waarin van juni 2007 tot oktober 2009 werd gewerkt. De deelnemers, Laboranten voor de Tussentijd [1], ontwikkelden een reeks visies en ideeën voor wijken in transformatie, geconcretiseerd op het voorbeeld van Transvaal. Architecten, kunstenaars, stedenbouwkundigen, planologen, filosofen, sociologen, schrijvers, vormgevers, economen en andere deskundigen werkten daartoe samen in multidisciplinaire teams.

Laborant Ergün Erkoçu (CONCEPT 0031) onderzocht de informele structuur van Transvaal door in de wijk te infiltreren. Daarmee kwamen zaken en processen aan het licht die zich pas in tweede of derde instantie openbaarden, zoals schuilmoskeeën, verstophuizen die tijdelijke onderdak bieden aan vluchtelingen en daklozen, en guerilla-transformaties waarmee groepen zich een deel van de openbare ruimte toe-eigenen. Door leegstand, braakliggende terreinen en een verminderde regulering van het gebruik, biedt de tussentijd meer kansen voor dit soort verschijnselen. Erkoçu is ervan overtuigd dat het verkennen en in kaart brengen van deze pluriculturele werkelijkheid van groot belang is omdat deze de werkelijke behoeften van bewoners en gebruikers weerspiegelt en daarmee een basis biedt voor een zinnig stedenbouwkundig ontwerp voor de transformatie van deze wijken. 

 

Vesta Kroese en Anne Seghers bogen zich over de mogelijkheden om het aanbod aan ruimtes in wijken in de tussentijd te laten aansluiten bij de vraag naar ruimte van startende ondernemers. Zij bedachten TOP, Tijdelijke Ondernemersplaats, waarmee ze enerzijds plannen van ondernemers koppelen aan vacante ruimtes waar ze kunnen proefdraaien en anderzijds leegstaande ruimtes in de wijk onderzoeken op hun potentie voor geschikte activiteiten en ondernemingen. TOP opereert dan vanuit een hoofdkantoor in de wijk waar bemiddeling plaatsvindt en een team van ontwerpers, bouwkundigen (financieel) adviseurs en strategen, passende ondersteuning biedt. De kantoren die in de tijdelijke ruimtes beschikbaar komen, worden ingericht volgens de huisstijl van TOP zodat kwaliteit en herkenbaarheid gewaarborgd zijn. Met het netwerk van tijdelijke werkplekken krijgt de wijk nieuw leven ingeblazen en ontstaat een basis voor toekomstige ontwikkelingen.

 

Als de gebouwen uiteindelijk gesloopt worden, biedt ook dat mogelijkheden. Zo ontwikkelden Jan Jongert en Marco Zaccara (2012 architecten) in het Laboratorium voor de Tussentijd duurzame strategieën waarbij de oogst aan bij de sloop vrijgekomen materialen zoveel mogelijk wordt hergebruikt in de wijk zelf. Hun voorstel is om voor de tijdelijke opslag van deze materialen, zoals steengruis, trappen, kozijnen en vloerdelen, tijdelijke bouwmarkten in te richten op braakliggende terreinen in de wijk. Daar kunnen de materialen dan in containers worden opgeslagen die tezamen een podium vormen voor oriëntatie en verkoop. In de wijk geoogste trappen bieden toegang tot het plateau en oude radiatoren vormen een valbeveiliging rondom.

De te slopen woonblokken kunnen volgens een ander team van Laboranten ook worden gebruikt voor publieke evenementen. Duurzame sloop betekent immers een gefaseerde werkwijze met zorgvuldige demontage van de gebouwen. De geleidelijk ontlede blokken zouden kunnen worden ingezet voor tijdelijke programmeringen en bijvoorbeeld dienst kunnen doen als arena’s met de leegstaande woningen als tribunes rondom. Zo ontstaat er ruimte voor autocross, voetbalwedstrijden of popconcerten, bijzondere evenementen die in ‘normale’ woonwijken niet mogelijk zijn.

 

Voor de herinrichting van de wijk kan – veel meer dan nu gebeurt – gebruik worden gemaakt van het aanwezige potentieel. Zo pleiten andere Laboranten [2] voor zogenaamde ‘publieke acupunctuur’ waarbij pleinen, als de betekenisvolle plekken van een wijk, worden opgeknapt met inzet van de bewoners. Op basis van een inventarisatie van de aanwezige kennis en vaardigheden van omwonenden maar ook van de groepen en clubs in de buurt, kan de openbare ruimte op een buurtspecifieke manier worden heringericht, zowel in programmering als fysieke uitvoering. Bewoners kunnen dan participeren in het proces door mee te praten, te ontwerpen, te bouwen of te beheren zodat ze ook hun vaardigheden verder kunnen ontwikkelen. Door hun bijdrage krijgen deze plekken specifiek het karakter van de wijk en sluiten ze aan bij de ideeën en mogelijkheden van bewoners.

 

Voor de studiedag Stedelijke Transformatie in de Tussentijd op 15 oktober 2009 kwamen vertegenwoordigers van corporaties, ontwikkelaars, (lokale) overheden maar ook architecten, stedenbouwers en kunstenaars naar Transvaal. De studiedag speelde zich af op verschillende locaties in de tussentijd van deze wijk in transformatie, in voor de gelegenheid aangepaste gebouwcasco’s. Het bood een ruimtelijke belevenis die aansloot bij de inhoud van de dag. Verschillende presentaties en workshops boden inzicht in mogelijke strategieën voor de tussentijd op basis van concrete ervaringen, opgedaan in Transvaal maar ook elders.

Zo beschikt Klaus Overmeyer, met zijn bureau Studio Urban Catalyst gevestigd in Berlijn, over een ruime ervaring op het gebied van projecten in de tussentijd. In zijn presentatie lichtte Overmeyer diverse voorbeelden toe waarbij het soms ging om restgebieden die via burgerinitiatieven nieuwe functies en invullingen kregen, soms om leegstaande gebouwen die met tijdelijke initiatieven (weer) een maatschappelijke functie konden vervullen.

In zijn boek Urban pioneers. Berlin: Stadtentwicklung durch Zwischennutzung(Distributed Art Pub Inc, 2007) geeft Overmeyer een overzicht van uiteenlopende initiatieven voor de tussentijd. Daarbij is de situatie in de stad Berlijn uitzonderlijk, aangezien het stadscentrum daar sinds de val van de Muur eigenlijk continu in de tussentijd heeft verkeerd,  als gevolg van onduidelijke eigendomsverhoudingen. Er zijn dan ook talrijke voorbeelden te vinden van succesvolle initiatieven zoals informele café’s, stadstranden, een oefenbaan voor golfers, een skatepark en andere voorzieningen.

Op basis van zijn eigen ervaringen en de studie van dit soort initiatieven doet Overmeyer allerlei praktische handreikingen. Zo wijst hij op wetten en gemeentelijke bepalingen waar initiatiefnemers van projecten in de tussentijd mee te maken krijgen en waar ze op een slimme manier mee om kunnen gaan. Ook stelt Overmeyer ontwikkelingsmodellen op die kunnen helpen bij de strategische planning van projecten in de tussentijd. Voorts wijst hij op de verantwoordelijkheden van initiatiefnemers op het gebied van aansprakelijkheid, onderhoud, bedrijfsvoering en financiering en geeft hij daarvoor belangrijke tips. Zo kan bijvoorbeeld de aansprakelijkheid voor ongelukken worden vermeden door bezoekers een terrein of gebouw op eigen risico te laten betreden. Ook kunnen de eigenaar van een gebouw of terrein en de initiatiefnemers van een project in de tussentijd, kiezen voor een voor beide partijen profijtelijke samenwerking. De gebruikers zorgen bijvoorbeeld voor het onderhoud en de eigenaar het terrein of gebouw stelt die in ruil daarvoor om niet ter beschikking. Omdat in Berlijn en elders in Duitsland in het algemeen geen sprake is van ruimteschaarste, is daar het aanbod aan voorzieningen om tijdelijk ruimtegebruik te stimuleren en faciliteren, opvallend. Deze expertise kan voor Nederlandse wijken in transformatie van grote betekenis zijn.

 

Op de studiedag is een aantal onderwerpen in kleiner verband verder uitgediept. Zo werd in de groepen die zich bogen over regelgeving in de tussentijd, besproken welke kansen en mogelijkheden de Nederlandse wet- en regelgeving biedt [4]. Op basis van artikel 3.22 van de nieuwe Wet Ruimtelijke Ordening kan bijvoorbeeld een tijdelijke wijziging van het bestemmingsplan worden aangevraagd. Het feit dat een dergelijke wijziging echter beperkt is tot vijf jaar, terwijl ook de tijdelijkheid van de functie moet kunnen worden aangetoond, maakt deze weg weinig aantrekkelijk voor tussentijdgebruikers. Een andere mogelijkheid is dat een gemeente de beschikbare grond (verwerft en) tijdelijk uitgeeft in erfpacht. Hiervoor is geen lange en ingewikkelde procedure nodig, bovendien kan de grond voor een periode langer dan vijf jaar worden uitgegeven. 

Het ‘paraplubestemmingsplan’ bepaalt alleen de verdeling van functies voor een gebied zodat bij de invulling van het aangewezen gebied meer flexibiliteit mogelijk is. En ook de aanduiding van een zone als ‘zoekgebied’ biedt meer mogelijkheden voor tijdelijk gebruik. Verder zouden gemeentes kunnen werken met een financiële prikkel voor eigenaren die tijdelijk gebruik toelaten, in plaats van gebouwen leeg te laten staan of terreinen braak te laten liggen.

Overigens blijkt het voor de initiatiefnemers van projecten in de tussentijd soms het handigst om snel tot handelen over te gaan, omdat het toepassen van de regelgeving soms meer tijd neemt dan een initiatief feitelijk duurt. Gaan de partijen echter wel met elkaar aan tafel, dan loont het om enkele heldere basisafspraken te maken. Ook moeten dan de mogelijkheden voor het uitwisselen van taken en verantwoordelijkheden of garantstelling van partijen onderling snel worden verkend.

Door de groepen die zich bezighielden met het onderwerp van de tussentijd als waardegenerator werd besproken hoe wijken in transformatie zich economisch en maatschappelijk kunnen ontwikkelen [5]. Als er een vraag bestaat, zullen stedelingen ook het aanbod creëren, zo wijst de praktijk uit. Vaak gebeurt dit op informele wijze op straat, binnenshuis of in schuurtjes en garageboxen, (deels) buiten wet- en regelgeving om. Deze zeer dynamische stedelijke functies zijn van groot belang voor het aanbod en de veerkracht  van een stad maar laten zich lastig formaliseren in een masterplan. Om ze toch de ruimte te bieden en hun waarde voor de stad in te kunnen zetten, zou kunnen worden gewerkt met lege, bestemmingsvrije locaties die de stad volgens haar eigen dynamiek zal vullen.

Het masterplan zou zelfs helemaal kunnen worden afgeschaft om plaats te maken voor een zogenaamde planmaster die sturing en bijsturing kan geven aan een stedelijk streefbeeld. Door de maatschappelijke situatie te blijven monitoren kunnen ruimtelijke mogelijkheden worden geboden voor verschillende wensen en behoeften. Simplificerende brandingconcepten zoals het plan voor een Hindoestaans multicultureel leisurecentrum als boegbeeld voor de wijk Transvaal, moeten daarbij worden uitgebannen. Deze zullen andere, interessantere initiatieven uitsluiten.

 

Uit de gesprekken die tijdens de studiedag zijn gevoerd over flexibele planprocessen en beleid kwam vooral naar voren dat een tijdige waardering van bestaande gebouwen en plekken van groot belang is evenals meer multifunctionele gebouwen en een flexibelere regelgeving [6]. In plaats van te werken met een sloopkaart zou juist moeten worden gewerkt met een kaart van straten, huizenblokken en plekken waar het wel goed gaat. Door uit te gaan van de sterke kanten van een wijk en tijdig te investeren op plekken waar het goed gaat, kunnen verloedering en ingrijpende processen van sloop- en nieuwbouw worden tegengegaan.

Slow urbanism biedt een interessant alternatief voor de hit and run stedenbouw die praktijk is in transformaties [7]. Door voortdurend aan een wijk te sleutelen en te werken ontstaat ruimte voor meer specifieke, lokale kwaliteiten in plaats van de generieke opzet en uitstraling die veel transformatiewijken nu kenmerken. Door de inzet van flexibele (bestemmings)plannen en regels kan bovendien meer ruimte worden gecreëerd voor burgerinitiatieven, zodat bewoners en gebruikers de inrichting van hun eigen omgeving kunnen gaan bepalen. De bestaande voorraad aan gebouwen en plekken kan zo voortdurend worden aangepast en verbeterd waarbij met name de wisselwerking tussen openbare ruimte en gebouwen veel mogelijkheden biedt.

Benaderingen als slow urbanism gaan in wezen uit van een altijddurende tussentijd waarin geen sprake meer is van periodes van radicale transformatie met een tussentijd die ontstaat door sloop en leegstand met daarop volgende nieuwbouw, maar van een voortdurend en flexibel proces van verandering, aanpassing en verbetering dat nauwelijks nog van bovenaf wordt opgelegd. Een dergelijke nieuwe benadering moet wellicht worden gezien als een teken van deze tijd, zoals René Boomkens stelde in zijn lezing ‘Hotel Transvaal en verder’ die ook in het boek Stedelijke Transformatie in de tussentijd is opgenomen

Boomkens hecht groot belang aan de continuïteit van het stedelijk leven, die wordt gedragen door wat hij het ‘stedelijk geheugen’ noemt. Dit geheugen bestaat enerzijds uit objecten, zoals gebouwen, straten, parken en monumenten die de geschiedenis van een plek vertegenwoordigen en anderzijds uit de mensen die de geschiedenis overbrengen en bijvoorbeeld nieuwkomers initiëren in de omgangsvormen van een plek. Haal je de gebouwen of de mensen uit een wijk weg, dan stopt de continuïteit van het stedelijk leven en elimineer je dus effectief de wijk, zo stelt Boomkens. Bij stedelijke transformatie zou juist veel meer gebruik gemaakt kunnen worden van het aanwezige potentieel, van de aanwezige ruimtelijke structuren maar ook van de aanwezige deskundigheid van degenen die in de buurt wonen en er actief zijn.

Boomkens schetst ook een aantal grotere ontwikkelingen die van belang zijn voor de ontwikkeling van de stad en haar buurten. Als eerste noemt hij de overgang van een industriële samenleving naar een dienstensamenleving, die zich tussen de jaren zestig en tachtig van de vorige eeuw voltrok. Dit bracht een zeer geleidelijke omslag met zich mee van radicale en grootschalige stedelijke vernieuwing naar een benadering die meer gericht is op hergebruik van bestaande gebouwen en stedelijke ruimtes. Vervolgens voltrok zich in hoog tempo een proces van globalisering waardoor steden wereldwijd een positie kregen in een mondiaal netwerk van diensten en transacties maar ook van stromen bewoners en bezoekers. Om mondiaal mee te kunnen tellen kozen veel stadsbestuurders voor een politiek van city branding en city marketing die zich richt op het mondiale toerisme en bedrijfsleven. Daardoor dreigen veel steden steeds meer te worden gezien als façade, als reclameboodschap en als spektakel, zodat weinig ruimte overblijft voor ander stedelijk leven.

Boomkens onderscheidt een derde maatschappelijke ontwikkeling die zich op dit moment voltrekt. Het is een verschuiving van het neoliberalisme (New Public Management) dat zich kenmerkt door een nadruk op management, efficiëntie en rationaliteit naar een meer gedifferentieerde, populistische aanpak met ruimte voor vakmanschap en praktijkervaring, voor het individuele en het lokale. In de ruimtelijke ordening betekent dit een grotere betrokkenheid en meer invloed voor de stedelingen die vanuit hun eigen ervaringen en kennis een bijdrage kunnen leveren aan de transformatie van hun wijk: stedelijke transformaties op basis van de wisdom of the crowds in plaats van pure top down transformaties.

 

Hotel Transvaal en de projecten van het Laboratorium voor de Tussentijd streven naar stedelijke transformatie op grond van interdisciplinaire samenwerking en publiek debat. Daarbij wordt de stad begrepen als een complex weefsel van praktijken, ervaringen en gebruiksruimtes, als de ruimtelijke neerslag van een verzameling leefstijlen en –wijzen. Het zijn de stedelingen die als burgers en als ervaringsdeskundigen in staat zijn te zorgen voor stedelijke continuïteit en de stad aantrekkelijk kunnen maken voor haar vaste gebruikers maar ook voor incidentele bezoekers. De bestuurders en ontwikkelaars kunnen op hun beurt zorgen voor de kennis en kunde om transformaties te faciliteren. Zo ontstaan er mogelijkheden voor geleidelijke en gelaagde vormen van stedelijk transformatie die het kapitaal van de plek uitbuiten en recht doen aan de complexe stedelijke realiteit. Daarmee kunnen we in de tussentijd alvast beginnen.


 

[1] Dit waren Gert Anninga, Martijn Boelhouwers, Ana Dzokic, Marc Neelen, Anne Hemker,  Erik Jutten en Iris de Kievith.

[2] Dit waren Krijn Christiaansen, Aglaée Degros en Maurice Specht

[3] Het voorstel is uitgewerkt op basis van het Haagse Handboek voor de openbare ruimte. In plaats van dit handboek met generieke richtlijnen, stellen de laboranten een dynamisch en buurtgebonden  handboek voor.

[4] Aanwezige deskundigen waren Jeroen Singelenberg (SEV), Jan Jongert  (2012 architecten) en Klaus Overmeyer (Studio Urban Catalyst).

[5] Aanwezige deskundigen waren Ergün Erkoçu (CONCEPT 0031), Hans Venhuizen (Bureau Venhuizen) en Willem Sulsters (WSA stedelijke ontwikkeling).

[6] Aanwezige deskundigen waren Bernadette Janssen (BVR) en Corine Keus (E19 architecten), Like Bijlsma (Suboffice), Iris Schutten (Architectuurstudio Iris Schutten), Henk Jan Bouwmeester (Het Gelaat) en politicoloog Wytske Versteeg (UvA).

[7]In hun voorstel introduceren Laboranten Like Bijlsma en Iris Schutten slow urbanism als een nieuwe aanpak ter vervanging van de bestaande praktijk, door hun aangeduid als hit en run stedenbouw.