door: Lotte Haagsma   datum: 20-01-2009

Sleutelen aan de broncode van de transformatie

In het Laboratorium voor de Tussentijd wordt de grondige aanpak van de Haagse wijk Transvaal door ontwerpers en kunstenaars onder de loep genomen. In een serie workshops wordt onderzocht welke mogelijkheden de periode van transformatie biedt en of deze misschien ook anders kan worden ingericht, zowel in Transvaal als in andere herstructureringswijken.

Het Laboratorium is een initiatief van Mobiel projectbureau OpTrek, dat sinds 2002 kunstprojecten organiseert in Transvaal. In deze wijk wordt bijna de helft van het oorspronkelijke woningbestand, merendeels sociale huurwoningen, gesloopt. Daarvoor in de plaats worden vooral koopwoningen gebouwd. De gemeente en de betrokken woningcorporatie Staedion - eigenaar van bijna het gehele Transvaalse woningbestand - willen zo hogere inkomens trekken naar de multiculturele wijk, die nu nog wordt gedomineerd door hoge werkloosheid, lage inkomens en daarmee gepaard gaande maatschappelijke problemen.

 

Het jongste project van OpTrek is Hotel Transvaal, naar een concept van Jan Konings en Duzan Doepel. Dit hotel nestelt zich in tijdelijk leegstaande panden en serveert ontbijtjes bij plaatselijke ondernemers. De gehele wijk is het hotel, de bewoners haar gastheren en -vrouwen. De door verval en leegstand vaak als negatief ervaren transformatieperiode - in het Laboratorium 'de tussentijd' genoemd - wordt door het hotel ingezet voor alternatief gebruik en gastvrij onthaal.

 

In de eerste twee workshops van het Laboratorium ontwikkelden de deelnemers concepten waarin, op een vergelijkbare wijze als Hotel Transvaal, gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden die een wijk in transformatie biedt. De laboranten lieten zich inspireren door de charme van lege, oningevulde plekken, door het informele gebruik van ruimtes en de levendige aanwezigheid van kleinschalige ondernemingen. Ze brachten de fenomenen van de tussentijd in kaart en bedachten concepten waarmee de vrijgekomen ruimte op een positieve manier de gesignaleerde ondernemingslust kan herbergen en stimuleren. Van een autosleutelplek tot een ambassade waar mensen met een idee voor de tussentijd terecht kunnen.

 

Bij de derde workshop stond de bestaande transformatiepraktijk ter discussie. Zou het niet beter zijn om deze niet langer als een project met een begin- en een einddatum te benaderen, maar als een doorlopend proces met tempowisselingen, zoals Olof van de Wal (directeur KEI en een van de adviseurs van het Laboratorium) het formuleerde - de stad is immers continu aan veranderingen onderhevig.

 

Wanneer besloten wordt tot de herstructurering van een zogenaamde probleemwijk laat men traditioneel het woningbestand, vaak bestaand uit sociale huurwoningen die al zijn afgeschreven, vervallen. Althans, de geldkraan gaat dicht en het onderhoud stokt. Bewoners worden uitgezet, de panden worden dichtgespijkerd en na verloop van tijd gesloopt danwel gerenoveerd. In deze periode, die zo maar vijftien tot twintig jaar duurt, groeien generaties kinderen op die hun buurt niet anders kennen dan gedomineerd door afbraak en verval. Als het hele proces is afgerond herinneren nieuwe straten met nieuwe woningen en nieuwe bewoners nauwelijks nog aan wat ooit was.

 

Drie deelnemers aan de workshop vonden dat dit anders kan en ontwikkelden een alternatieve strategie. Met het concept The Best of – Transvaal '80 willen Henk Jan Bouwmeester (filosoof/kunstenaar/ontwerper), Bernadette Janssen (stedenbouwkundige en partner bij BVR) en Corine Keus (E19 architecten) de periode van transformatie uitrekken. In Transvaal Noord bevinden zich veel woonblokken uit de jaren tachtig; een erfenis van de vorige wijkvernieuwing. Over vijftien jaar hebben deze woningen geen boekwaarde meer en moet er veel geld geïnvesteerd worden om ze te vervangen, dan wel grondig op te knappen. Janssen, Bouwmeester en Keus adviseren nú al te starten met investeren in wat goed is. Begin niet met het oplossen van problemen, maar versterk de kwaliteiten – in dit geval van de jaren tachtig architectuur. Als de basiswaarde van een wijk op peil blijft en er hier en daar pareltjes ontstaan, verbetert de waarde van het vastgoed en van de stedelijke structuur als geheel. De zwakke elementen worden dan vanzelf meegetrokken in een opwaartse spiraal, is de gedachte. Daarmee ontwikkelt een buurt zich geleidelijk verder, mét kleine dipjes, maar zónder grote breuken.

 

De organisatoren van het Laboratorium, Iris Schutten en Sabrina Lindemann, vroegen zich af of open source programmering en participatieve woningbouw levensvatbare strategieën zijn voor een andere aanpak van de transformatie. Om dit thema enige handen en voeten te geven nodigden zij Mathias Heyden uit voor een lezing bij Stroom Den Haag. Met zijn bureau ISPARA (Institute for strategies of participatory architecture and spatial appropriation) onderzoekt en ontwikkelt deze Berlijnse architect vormen van participatie en toe-eigening in de architectuur. Hij hield een pleidooi voor het zelf vormgeven van huis en leefomgeving, waarbij hij aantekent dat een buurt of stad zich niet moet ontwikkelen tot een optelling van individueel eigenbelang, maar als een pluriforme gemeenschap. Er wordt vaak sceptisch tegen participatie aangekeken, signaleert Heyden, het vraagt veel tijd en aandacht. Maar, waarschuwt hij, participatie is geen luxeproduct, participatie gaat over democratie. En democratie moet telkens weer verovert en heruitgevonden worden. Juist in deze tijd van multi-etnische wijken zou een vorm van architectuur moeten ontstaan die ruimte biedt aan verschillen, een model dat conflicten integreert in plaats van ze glad te strijken.

 

Hoe dit ontegenzeggelijk prachtige ideaal moet worden gerealiseerd werd echter niet geheel duidelijk. De voorbeelden die Heyden toonde waren zonder uitzondering geïnitieerd door gemotiveerde particulieren, al dan niet verenigd in groepen. Het was aan de deelnemers van het laboratorium om te kijken of dergelijke participatiemodellen zich laten vertalen naar de Nederlandse achterstandswijken met hun veelkleurige maar weinig kapitaalkrachtige bevolking. De woningcorporaties, die op afstand van de overheid zijn gezet en marktconform moeten werken, zijn er niet op ingericht om bewoners direct bij het ontwerp en bouwproces te betrekken. Ze zien op tegen langdurig voortslepende processen. Toch hebben corporaties en ontwikkelaars er belang bij om te weten wat de woonwensen van hun 'klanten' zijn. Tamar Post vertelt tijdens de introductiebijeenkomst van de workshop dat haar werkgever Staedion graag beter wil aansluiten op de bestaande vraag. Een vorm van participatie zou daarbij kunnen helpen, maar hoe organiseer je zoiets? Om het zekere voor het onzekere te nemen, leunt Staedion toch maar liever op de life style-profielen van marktonderzoeksbureaus.

 

Geïnspireerd door de democratische kwaliteiten van web 2.0 lanceerden workshopdeelnemers Erik de Jong en Renato Jeuken (Beelding) de Open Source Coöperatie, een woningbouwcorporatie zonder bezit. De broncode van deze 'transformatiecoöperatie' bestaat uit een aantal occupatiestrategieën. Het model Klaphuis levert door het stapelen van woonruimte meer openbare ruimte op. In het model Villa Charlotte kan iemand met veel geld meerdere kavels kopen en daar één villa op bouwen. De Woekerwoning geeft de vrijheid een bestaande woning op allerlei manieren ver- en uit te bouwen; met als enige beperking dat de buren er geen last van mogen hebben. De broncode bestaat dus uit een aantal modellen met enkele basisregels waarmee (toekomstige) bewoners zelf aan de slag kunnen, op eenzelfde manier als men bij open source software vanuit de broncode naar eigen inzicht verder kan programmeren. De Open Source Coöperatie brengt mensen samen met een gezamenlijk belang, dat levert volgens De Jong en Jeuken een kracht en energie op, waar ook een bestaande woningcorporatie als Staedion zijn voordeel mee kan doen.

 

Volgens Aglaée Degros (architect/stedenbouwkundige Artgineering) is de Nederlandse woningbouwpraktijk prima geregeld. De woningen zijn van goede kwaliteit en er wordt gezorgd voor passende woningen wanneer mensen moeten verhuizen. Waar het vooral aan schort in de achterstandswijken is de kwaliteit van de voorzieningen en de openbare ruimte. Samen met Krijn Christiaansen (ontwerper) en Maurice Specht (studeerde politieke en sociale filosofie, nu promovendus Universiteit Leiden) ontwikkelde Degros daarom het concept Publieke Acupunctuur, dat er van uit gaat dat investeringen op strategische plekken in de openbare ruimte een uitstraling hebben naar de hele buurt. Om daarbij een grotere betrokkenheid van bewoners te genereren, bedachten ze het Handboek voor de Openbare Ruimte van Transvaal Noord. Dit handboek bevat geen voorgeschreven stoeprandprofielen, maar een inventarisatie van talenten onder de plaatselijke bevolking. Er staan adressen in van buurtbewoners die bijvoorbeeld staal of hout kunnen bewerken, die groene vingers hebben of kunnen schilderen. Daarnaast zijn contactpersonen van allerhande verenigingen en ondernemers opgenomen; zij kunnen zorgen voor de invulling van het programma. Het doel is tweeledig. Bewoners worden aangesproken op hun kennis en talenten, en krijgen de kans deze verder te ontwikkelen en toe te passen. Daarbij ontstaat er een openbare ruimte met een heel Transvaal-eigen uiterlijk en invulling. Kwaliteit staat bij dit alles voorop – professionele ontwerpers zijn verantwoordelijk voor het uiteindelijke ontwerp.

 

Paul de Graaf (architect) introduceerde de energiesignatuur; een manier om een ecosysteem te beschrijven. Je legt een denkbeeldige grens om een systeem, in dit geval de wijk Transvaal, en kijkt welke energieën er in en uit gaan. Er wordt veel energie geïnvesteerd in de wijk, maar er trekt ook veel energie weg: mensen verhuizen, vaak noodgedwongen omdat er bewust voor gekozen is ruimte te maken voor nieuwe, meer kapitaalkrachtige doelgroepen. Paul vraagt zich af of het niet mogelijk is om het bestaande sociale kapitaal binnen de wijk te versterken. Hij gelooft in het zelforganiserende en corrigerende vermogen van een wijk als systeem, maar waarschuwt voor een verstoring van deze krachten door grootschalige sloop en nieuwbouw.

 

Uit de resultaten van de derde workshop van het Laboratorium voor de Tussentijd rees het ideaal op van een gezond en dynamisch stedelijk ecosysteem, dat zich geleidelijk aanpast in de tijd. Om dit te bereiken lag de nadruk op het versterken van relaties en uitwisseling tussen bewoners, woningvoorraad, bedrijvigheid en openbare ruimte. Met The Best of – Transvaal '80, werd een strategie voorgesteld waarmee de transformatie eindeloos gerekt kan worden en die inzet op kwaliteit: investeer nú in wat goed is en wacht niet tot een buurt afglijdt. Een slecht imago achtervolgt een wijk decennialang en zorgt niet alleen voor een sociale en maatschappelijke neergang, maar ook voor een waardevermindering van het vastgoed. De concepten Publieke Accupunctuur en Open Source Coöperatie richtten zich op het betrekken van mensen bij hun leefomgeving, door hen aan de broncode van huis en wijk te laten sleutelen.

 

Maar hoe verander je een wijk van een centraal geleide structuur in een zelforganiserend organisme? Voor de mannen en vrouwen aan het stuur is het alsof ze hun passagiers van een stevige oceaanstomer moeten laten overstappen op wiebelige roeibootjes. Als dat maar goed gaat! Zeker het open source model riep bij de eindpresentatie nogal wat vragen op omtrent bezit en praktische uitvoering. Hoe moet een dergelijk model in de praktijk functioneren? Zou het een idee zijn om als corporatie een woonblok in te zetten waarmee naar hartelust geëxperimenteerd kan worden? Vooralsnog zijn het prille ideeën die verder onderzocht en uitgeprobeerd moeten worden, maar het idee dat je op een open source manier met bewoners/huiseigenaren zou kunnen bouwen aan een buurt – het Linux-model tegenover dat van Microsoft - triggerde de verbeelding.